Bewoningsgeschiedenis van de gemeente Groningen van het laat paleolithicum tot de late middeleeuwen

Laat Paleolithicum (Oude Steentijd) (18000-8800 v.Chr.)
De oudste resten van menselijke bewoning die tot nog toe in de in de gemeente Groningen zijn gevonden zijn ongeveer 13.000-12.000 jaar oud. In deze periode liep de laatste ijstijd op zijn eind en was het klimaat kouder dan tegenwoordig. Het landschap zag er toen heel anders uit. Het was relatief kaal met weinig begroeiing en grote delen van het land lagen toen nog een stuk lager. Uitzondering hierop was een aantal leem- en zandruggen waarvan de Hondsrug en de westelijker gelegen Rug van Tynaarlo de bekendste zijn. Langs deze ruggen stroomde een wirwar van rivieren die water vanuit de hoger gelegen gronden in het zuiden afwaterden richting de zee in het noorden. De huidige Hunze en Drentse A zijn hier overblijfselen van.
Men leefde destijds voornamelijk van de jacht. Naast vlees en vis zullen ze hun dagelijks dieet hebben aangevuld met allerlei noten, zaden en vruchten die ze in de natuur verzamelden. Wij noemen deze mensen daarom ‘ jager-verzamelaars’. Hun voornaamste prooi waren de rendieren die in kuddes rondtrokken. Om deze te kunnen volgen woonde men in makkelijk te verplaatsen tenten. Elke keer als de kudde verder trok, trokken de jager-verzamelaars er achter aan en sloegen ze opnieuw hun tenten op. Daar maakte men een vuurtje om warm te blijven en misschien ook om het eten te bereiden. Op zo’n plek, die wij een kamp noemen, bewerkte men vaak vuursteen voor verschillende werktuigen.
Het enige dat wij nu nog van zo’n kampje terugvinden bij opgravingen is de plek waar het kampvuur heeft gebrand. Vaak is dit een donkere plek in de grond met resten van houtskool. Omdat voor zo’n kampvuur een kuil werd gegraven, noemen de resten hiervan een ‘haardkuil’. In de buurt van een haardkuil vinden we soms afslagen en werktuigen van vuursteen. Alle andere materialen als hout, been en huid zijn door de vele eeuwen heen vergaan in de zandige grond. Resten uit deze periode zijn onder meer gevonden bij archeologisch onderzoek ter hoogte van Ruskenveen en het terrein van het UMCG.

Mesolithicum (Midden Steentijd) (8800-5300 v.Chr.)
Na afloop van de laatste ijstijd verbeterde het klimaat geleidelijk. Het werd warmer waardoor de plantengroei gevarieerder werd en ook meer bomen gingen groeien. Er verschenen steeds meer verschillende diersoorten in het gebied, die niet in kuddes rondtrokken zoals de rendieren, maar het hele jaar door bleven. Het warmer worden had ook tot gevolg dat de ijskappen gingen smelten waardoor de zeespiegel langzaamaan steeg. Met het stijgen van het zeewater steeg ook de grondwaterstand. En dat had weer tot gevolg dat in de lager gelegen gebieden veen begon te groeien waardoor ze steeds minder geschikt werden voor bewoning.
Tijdens het mesolithicum leefde men nog steeds als rondtrekkende jager-verzamelaar. Echter, omdat de prooidieren veel meer in hetzelfde gebied bleven wonen, hoefden de mensen niet meer achter de dieren aan te trekken, waardoor favoriete plekken in het landschap vaker werden bezocht. Dit weten we omdat we grotere aantallen haardkuilen bij elkaar vinden. Op sommige plekken soms wel tientallen. Dit is veel meer dan de hand vol haardkuilen die we uit het laat paleolithicum kennen. Behalve dat er meer verschillende planten en dieren voorkwamen, waardoor de mensen niet meer zo ver hoefden te trekken, is het grootste verschil met de laat paleolithische jager-verzamelaars de manier waarop ze hun vuurstenen werktuigen maakten. In het mesolithicum zijn deze vaker kleiner van formaat.
Het dieet bestond het net als in het laat paleolithicum uit vlees, vis, vruchten, zaden en noten. Wel zal het iets gevarieerder zijn geweest door het ruimere aanbod van soorten. De bewijzen die we hebben zijn helaas schaars. Alleen wanneer organische resten verkoold zijn kunnen ze in de zandige bodem bewaard blijven. Zo vinden we soms in en om haardkuilen verkoolde hazelnootdoppen, visgraten of stukjes bot van zoogdieren die ons een vermoeden geven van wat men op die plek heeft gegeten.
Losse vondsten van vuursteen uit het mesolithicum zijn onder meer gevonden ter hoogte van de Grote markt, Boterdiep (CiBoGa-terrein), het Harm Buiterplein en de Helpermaar. Resten van haardkuilen en kampjes zijn op verschillende plekken in de gemeente aangetroffen, zoals een tiental bij Ruskenveen, 28 langs de Oostersingel op het terrein van het UMCG, waarschijnlijk ruim dertig in het gebied van Meerstad en een mogelijk mesolithische haardkuil in Middelbert.

Neolithicum (Nieuwe Steentijd) (5300-2000 v.Chr.)
Tijdens het neolithicum veranderde de wijze waarop mensen aan hun voedsel kwamen. Naast de jacht op dieren en het verzamelen van voedsel, ging men zelf vee houden en verbouwde men gewassen. Archeologisch gezien zijn deze vroege boeren beter zichtbaar dan de rondtrekkende mensen uit het laat paleolithicum en het mesolithicum, doordat ze langer op één plek bleven wonen.
Net als in de eerdere perioden, leefden er in het neolithicum verschillende cultuurgroepen. Misschien wel de bekendste groep was die van de Trechterbekercultuur, oftewel de Hunebedbouwers. De cultuur zelf is vernoemd naar het bijzondere aardewerk dat zij maakten. Op verschillende plekken in de gemeente (met name op de Hondsrug en de Rug van Tynaarlo – waarop ook Hoogkerk ligt) zijn scherven van trechterbekeraardewerk teruggevonden. Ook zijn verschillende vuur- en natuurstenen werktuigen gevonden waaronder pijlen en bijlen.
Ter hoogte van de Helpermaar hebben we ook aanwijzingen voor bewoning van ná de Hunebedbouwers. Vlakbij de plek van de resten uit de Trechterbekerperiode zijn sporen aangetroffen van mensen die hebben gehoord bij een groep die wij nu de ‘enkelgraf cultuur’ noemen. Deze mensen bouwden geen hunebedden meer, maar begroeven hun doden in een enkel graf, vandaar de naam. De mannen werden op hun rechterzij gelegd en de vrouwen op hun linker. In de zandige ondergrond vonden archeologen een vage verkleuring in de vorm van een mens. Alle botten waren vergaan, waarbij alleen een zogenaamd ‘lijksilhouet’ nog over was. Deze persoon heeft op zijn rechterzij gelegen en had als grafgift een versierde beker meegekregen; het ging dus om het graf van een man.
Ook tijdens het neolithicum bleef de zeespiegel en grondwaterstand stijgen waardoor gebieden meer begonnen te vernatten en bedekt raakten met veen. De zee kwam steeds dichterbij en het zoute water zette klei af in de lager gelegen gebieden die van tijd tot tijd overstroomden. Vooral op de oostelijke flank van de Hondsrug zijn daardoor akkers uit deze tijd bewaard gebleven onder latere veen- en kleiafzettingen.
Wie de eerste boeren binnen de huidige gemeentegrenzen waren weten we niet zeker. De oudste bewijzen voor akkers hebben we aangetroffen op de oostflank van de Hondsrug. Op deze plekken is in de ondergrond een stelsel van haakse ‘ploegsporen’ aangetroffen. Mooie voorbeelden hiervan zijn de sporen langs het Damsterdiep, de Julsingastraat in de Oosterpoortwijk en langs de Oostersingel op het terrein van het UMCG. Bij de laatste twee locaties en bij Helpermaar zijn ook aanwijzingen voor een nederzetting in de directe omgeving. Ook in een ruimer gebied om de Hondsrug heen zijn resten uit het neolithicum gevonden zoals nabij Ruskenveen en verder noordelijk in de buurt van de woonwijk Kranenburg ten noordwesten van de stad waar een concentratie vuursteen is waargenomen. Net als bij Ruskenveen ligt Kranenbrug ook op de Rug van Tynaarlo.

Bronstijd (2000-800 v.Chr.)
De bronstijd is een betrekkelijk stille periode in de bewoningsgeschiedenis van de gemeente Groningen. We hebben tot nu toe nog maar weinig sporen gevonden, misschien ook omdat er destijds maar weinig mensen in dit gebied hebben gewoond. Dit kan zijn omdat de waterstand maar bleef stijgen, waardoor steeds meer gebieden minder geschikt bleven voor bewoning. Op verschillende plekken werd door de zee veen weggeslagen of bedekt met klei. Alleen de hoger gelegen gebieden zoals de Hondsrug zelf bleven droog. De kleiafzettingen konden uiteindelijk doorgroeien tot een dikte van soms enkele meters.
Resten van echte Bronstijd nederzettingen zijn er bijna niet, behalve misschien de vondst van een waterput ter hoogte van de huidige woonwijk De Linie. Deze dateert uit de late bronstijd of vroege ijzertijd. Deze put bevatte een verrassende vondst: een onderdeel van een houten ploeg, een zogenaamde ‘ploegschaar’.
Voorbeelden van losse vondsten uit de bronstijd zijn de pijlpunten die ter hoogte van de Lutkenieuwstraat, Helpermaar en het Forum zijn gevonden. Een speciale vermelding waard is de vondst van een vuurstenen dolk die nabij de Kielerbocht is aangetroffen. Deze is echter gevonden tussen jongere resten uit de ijzertijd. Of de dolk door een ijzertijdbewoner in de directe omgeving is gevonden of dat deze van verder weg is meegenomen blijft onduidelijk.

IJzertijd/Romeinse tijd (800-12 v.Chr/12v.Chr.- 450 na Chr.)
Hoewel in het zuiden van Nederland heel duidelijk een overgang van de ijzertijd naar de Romeinse tijd is aan te wijzen, kunnen we dat in het noorden niet: De Romeinen bleven onder de Rijn. Eigenlijk zette de ijzertijd zich hier dus langer voort. Desondanks spreken we ook hier van de Romeinse tijd.
Op verschillende plekken op de Hondsrug zijn resten teruggevonden van nederzettingen uit deze periode, waaronder ter hoogte van de huidige binnenstad. Daarnaast waagde men zich in het kweldergebied langs de Hondsrug. Hoewel de zee daar nog steeds grote invloed had, is het aannemelijk dat er perioden waren waarin voor langere tijd relatief droog bleef. Zo droog zelfs dat men op de hoger gelegen gebieden in het landschap kon gaan wonen. Vooral de kwelderwallen en oeverwallen langs rivieren waren hiervoor geliefd. De woonplaats hoogde in de loop van de tijd steeds verder op door afval en plaggen. Zo’n opgehoogde woonplaats noemen we in Groningen een wierde. In Friesland en de rest van Nederland worden ze terpen genoemd. Vermoedelijk had men in de directe omgeving akkertjes en gebruikte men de wijde omtrek als weidegrond voor het vee. Om het vee voldoende te kunnen voeden, brandde men van tijd tot tijd delen van de vegetatie af zodat jonge plantjes gingen groeien die als voedsel dienden voor het vee. Aanwijzingen hiervoor vinden wij nu nog terug als donker gekleurde laagjes tussen de grijze kleilagen.
Nederzettingen uit de ijzertijd-Romeinse tijd zijn teruggevonden in en nabij de binnenstad van Groningen zoals bij het Guyotplein, het Forum, de Lutkenieuwstraat, Poelestraat, Moesstraat en verder zuidelijk op de Hondsrug bij de woonwijk De Linie, Helpermaar en Helpman. In de buitengebieden zijn resten aangetroffen nabij Matsloot, de Friesestraatweg, de Eelderbaan en in de woonwijken Paddepoel en Ruskenveen. Resten van landgebruik zoals greppels en brandlagen zijn wijdverspreid in het buitengebied waargenomen waaronder in Zernike, Paddepoel, Europapark en bedrijvenpark Eemspoort.

Vroege middeleeuwen (450-1050 na Chr.)
In de loop van de vroege middeleeuwen begon de zee weer meer invloed te krijgen op het gebied langs de Hondsrug. Wonen in het kweldergebied werd steeds minder aantrekkelijk en het aantal teruggevonden nederzettingen uit de periode is dan ook kleiner dan in de periode ervoor.
Op de Hondsrug daarentegen zijn op verschillende plekken resten van bewoning bekend. Ook in de huidige binnenstad lijkt sprake te zijn van meerdere boerenerven, ten noorden van de Vismarkt en Grote Markt. Mogelijk maakten zij deel uit van dezelfde nederzetting, net als de resten die zijn aangetroffen ten zuiden van het Gedempte Zuiderdiep. De ruimte tussen beide nederzettingen was vermoedelijk in gebruik als landbouwgrond, een zogeheten ‘es’. Op de plek van de huidige Martinikerk moet rond 800 na Chr. de eerste kerk zijn gebouwd. Net iets ouder is het grafveld waarvan de oudste graven al uit de 7e en 8e eeuw na Chr. dateren.
Ook lijkt in deze periode al bewoning te hebben plaatsgevonden langs de oostelijke oever van de A. Met name de opgraving in 2008 ter hoogte van Hoge der A 3 en 4 leverde een aantal opmerkelijke vondsten op uit de late delen van de vroege middeleeuwen. Gezien de nabijheid van de rivier is het een aantrekkelijke gedachte om te denken dat de mensen op deze plek misschien wel handelaren zijn geweest. In hoeverre dat daadwerkelijk het geval is, is aan de hand van de beperkte gegevens helaas niet met zekerheid te zeggen.
Late middeleeuwen en verder
? Hiervoor verhaal Gert Kortekaas over de ‘Stadsgeschiedenis’ opnemen. Alleen de eerste alinea ‘Ontstaan van de stad’ vervalt dan.